bron: Anne Vanquaethem, begeleider projectschool De Buurt
De totaalbenadering die karakteristiek is voor ervaringsgericht projectonderwijs houdt in dat men levensverschijnselen en vooral het menselijk bestaan tracht te begrijpen en te kennen vanuit meerdere facetten. Om wat ons omgeeft te leren kennen, heeft men de wereld ingedeeld en geordend volgens vakken en disciplines; men heeft het bestaan versnipperd en in kleine hokjes ondergebracht. Zo zijn er bijvoorbeeld wiskundige ordeningen, geografische, geschiedkundige, muzikale, taalkundige, enz. Het onderwijs is aan deze fragmentatie niet ontsnapt; er is de opdeling in vakken, die vaak niets met elkaar te maken hebben. Om iets grondig te leren kennen en begrijpen is het echter nodig het van zoveel mogelijk kanten te bekijken als een geheel. Totaliteitsbenaderingen zijn pogingen om de vakken te doorbreken en het menselijk bestaan (en zijn leefmilieu) in zijn samenhangen te bekijken.
In De Buurt leren kinderen, onder andere, via projecten. Een project is een groepsproces waarbij men handelend de weg van een probleem naar een oplossing (product) tracht af te leggen. Het behandelde probleem wordt vanuit meerdere hoeken benaderd: het leren verloopt transdisciplinair; het probleem blijft een totaliteit. Uit het probleem dat aan het project ten grondslag ligt, ontstaat een spankracht (taakspanning) die het proces in de richting van een oplossing voert. Uiteraard is dit een sterke motivatie tot leren: het leren wordt voor het kind functioneel-noodzakelijk. De doelstellingen en oplossingsmethodes bij deze problematische vraag worden zoveel mogelijk door de kinderen zelf bepaald.
De verkenningsfase van een project, die soms een paar tot enkele dagen in beslag kan nemen, wordt door de begeleiders systematisch begeleid. Na de projectkeuze volgt een probleemanalyse. Er wordt naar mogelijke oorzaken gepeild; er wordt gespeculeerd omtrent mogelijke oplossingen en/of oplossingswijzen.
Er wordt een stappenplan ontworpen en vervolgens concreet uitgewerkt (wie, wat, waar, hoe?) De realisatie van het project omvat een hele reeks activiteiten, zowel binnen als buiten de school, samen met andere mensen (ouders, buurtbewoners, andere kinderen, deskundigen, etc.) Zolang het project loopt wordt er slechts aandacht besteed aan nieuwe (deel-)vaardigheden in de mate dat ze nodig zijn voor de oplossing van het probleem. Het probleem kan desgewenst worden opgesplitst in deelproblemen met verschillende moeilijkheidsgraden die door subgroepjes worden aangepakt. Een project wordt voortdurend geëvalueerd en, waar nodig, bijgestuurd. Nieuwe deelproblemen kunnen zich gaandeweg aandienen; men kan kiezen voor andere oplossingsmogelijkheden.
Uit de aard van de methode vloeien vele contacten en mogelijke identificaties met verschillende mensen voort. Er zijn levensechte contacten met diverse maatschappelijke structuren, en er worden binnen de eigen groep nieuwe structuren gevormd. Hieruit ontstaat een stukje maatschappijkritische vorming. De kinderen maken tezelfdertijd (tijdens de projectactiviteiten) kennis met arbeidsprocessen - ze vervaardigen immers vaak zelf materiële producten - en met de achtergronden daarvan, waardoor een meer realistische kijk op arbeid en beroepsleven kan worden opgebouwd. Met het eindproduct is het probleem (mogelijk, geheel of gedeeltelijk) opgelost en kan het project worden afgesloten. Het product kan van materiële aard zijn (brood, timmerwerk, tentoonstelling) of van socio-culturele aard (beter met angst kunnen omgaan, zich minder agressief gedragen, toneel). De afsluiting van het project gebeurt met het maken van een synthese, waarbij de belangrijkste stappen van het project worden vastgelegd. Hierop volgt een evaluatie, zowel omtrent het product als van het proces. Indien mogelijk worden verbanden gelegd met gebeurtenissen en/of resultaten van andere projecten.
Nadat het project is afgerond, volgt er een inoefenperiode waarin systematisch aan taal en rekenen wordt gewerkt. Soms worden er 's namiddags activiteiten georganiseerd die een thematische uitdieping vormen bij de inhoud van het project. Het gaat om activiteiten die weliswaar nauw aansluiten bij het projectthema, maar die niet noodzakelijk waren om het probleem (trachten) op te lossen. Meestal is het een historische of geografische uitbreiding via bijvoorbeeld bezoeken aan musea e.d. Tijdens de inoefenperiode wordt nieuwe leerstof aangebracht en/of oude ingeoefend. Hierbij wordt het leerplan als leidraad gehanteerd.
bron: Anne Vanquaethem, begeleider projectschool De Buurt
Het leren heeft twee uitgangspunten:
de werkelijkheid in zoverre die kenbaar is
de persoonlijke werkelijkheid van het kind
In de eerste leefgroep wordt bijvoorbeeld gewerkt aan het lichaamsschema, aan taalvaardigheid, sociale vaardigheid (aan de hand van bijvoorbeeld kringgesprekken, meetings en de 'axenroos'), handvaardigheid, wiskundige begrippen, motoriek,... Met basisleerstof wordt bedoeld: diè leerstof die nodig is om naar het secundair onderwijs te kunnen overstappen. Deze basisleerstof is één van de onderwerpen van de evaluaties. Gezien de feiten dat De Buurt enerzijds het tempo van het kind tracht te respecteren, en anderzijds dat ze méér aandacht (en dus tijd) besteedt aan het leggen van een stevige aanvankelijke basis, garandeert ze slechts op het einde van een leefgroepperiode eenzelfde niveau als het daarmee overeenkomende leerniveau. Met andere woorden: op 't einde van de tweede leefgroep beheersen de kinderen de basisleerstof van het derde leerjaar, en op 't einde van de derde leefgroep die van het zesde leerjaar.
Ten slotte wil De Buurt dat de kinderen inzicht in maatschappelijke processen krijgen. Dit reflecteert zich in de projecten vanuit een maatschappijkritisch werkprincipe.
bron: Anne Vanquaethem, begeleider projectschool De Buurt
Elk project wordt door de kinderen en door de begeleiders geëvalueerd. Zowel het eindproduct als het werkproces worden daarbij onder de loep genomen. Soms zijn er ook tussentijdse evaluaties, die mogelijk het proces bijsturen. Bij de evaluatie dienen de projectdoelstellingen als toetssteen. Eventueel wordt een 'foutenanalyse' doorgevoerd. Blijken hierbij opduikende fouten te worden veroorzaakt door houdingen, dan kunnen ze het onderwerp gaan uitmaken voor een volgend project. Het spreekt vanzelf dat een evaluatie gemakkelijker verloopt naargelang het product concreter en van materiële aard is. Voor de vormgeving van soortgelijke evaluaties opteert men voor diverse en wisselende invalshoeken en technieken: collectief of individueel, mondeling of schriftelijk, via een vragenlijst of een vrije tekst, zelfevaluatie en/of evaluatie van de groep,...
Een evaluatieschema, een projectdagboek, besprekingen met de ouders of onder elkaar; het zijn allen middelen die door de begeleiders worden gehanteerd om een project te evalueren. Het evaluatieschema stelt een aantal essentiële vragen over eindproduct en werkproces, en over het functioneren van kinderen èn begeleiders. Per project wordt er per kind een observatiefiche ingevuld.
Naast deze projectevaluaties zijn er evaluaties over langere periodes heen; zij worden gebaseerd op de projectmappen, oefenschriften, observatiefiches, het dagelijkse samenleven & -werken, diagnostische tests (indien vereist), etc. die de neerslag zijn van alle afzonderlijke projecten. Twee keer per jaar wordt er over elk kind verslag uitgebracht in de vorm van een woordverslag. Inhoudelijk bestrijkt het alle aspecten die in de evolutie, vorming en zelfrealisatie van het kind van belang zijn. Bovendien hebben ouders ook tussendoor voortdurend mogelijkheden om informatie over hun kind te verwerven of om erover te praten met de begeleiders. Zij kunnen bijvoorbeeld steeds de activiteiten bijwonen (en eraan deelnemen); er zijn de maandelijkse leefgroepvergaderingen ('s avonds, voor ouders van kinderen van dezelfde leefgroep) en zij kunnen ook tussendoor bij de begeleiders voor een gesprek terecht.
bron: Anne Vanquaethem, begeleider projectschool De Buurt
Ouders participeren op alle denkbare niveau's: klussen, toezicht, meewerken in de leef- en werkgroepen, beleid, dagdagelijks beheer, etc. Niet alleen heeft het collectief de ouders broodnodig - zelfs gewoon om te overleven -, maar de gemeenschappelijke groep pretendeert de ouders iets aan te bieden. Dit laatste laat zich moeilijk expliciteren; ieder vindt zijn/haar eigen gading in de schoolgemeenschap. Ouderparticipatie is één van de middelen om de kloof tussen school en thuis te overbruggen, om te trachten vermijden dat de kinderen een dubbelleven moeten leiden (bijvoorbeeld door een totaal verschillend waarden- en normensysteem thuis en op school). Dit veronderstelt in eerste instantie een goede informatiedoorstroming. In de praktijk geschiedt die, onder meer, via: een maandelijkse nieuwsbrief, meerdere en verschillende vergaderingen, ad valvas berichten, schriftelijke berichten die met de kinderen worden meegegeven, in de wandelgangen en bij de koffie,...
Het onderhouden van goede contacten met de (vooral nieuwe) ouders is van primordiaal belang en dus een belangrijke opdracht van de begeleiding. Gestructureerd gebeurt dit bijvoorbeeld tijdens de huisbezoeken en op allerlei vergaderingen. Doorgaans zijn er ook veel informele contacten. Daar waar de personeelsgroep min of meer constant blijft, is er een voortdurend doorschuiven van ouders. De 'anciens' vallen, samen met hun kinderen weg en er komen anderen in hun plaats, met andere en jongere, 'modernere' ideeën. Soms leidt dit tot een wederzijdse bevruchting, soms tot moeilijkheden.
Participeren als ouder in De Buurt, men kan er haast niet aan ontsnappen. Maar het loont. Ook de ouders steken (ervaringsgericht) iets op, leren nieuwe vaardigheden zoals: democratisch beslissen, zich uitdrukken voor een groep, assertiviteit, iets organiseren èn het daadwerkelijk aanpakken.
bron: Anne Vanquaethem, begeleider projectschool De Buurt
bron: Anne Vanquaethem, begeleider projectschool De Buurt